Het klinkt misschien voor elk van ons héél evident dat iedereen welkom is in het huis van God, maar in de meeste godsdiensten zijn tempels plekken waar de ge-wone mens niet mag binnenkomen. Hij hoort er niet thuis, er is een strikte schei-ding tussen de wereld van de godheid en het menselijk bestaan. Het christendom is hierop een merkwaardige uitzondering: we zijn er welkom, we mogen thuisko-men in de wereld van de Heilige.
Lichamelijke aanwezigheid alleen is niet voldoende om écht eucharistie te kunnen vieren: van de deelnemers wordt een bepaalde houding en ingesteldheid ver-wacht. Maar het initiatief van deze bijeenkomst ligt niet bij ons, maar bij God: Hij roept ons bijeen en de klokken symboliseren dit. De klokken luiden betekent méér dan een belsignaal van een school, waarbij gesuggereerd wordt ‘het gaat begin-nen’.
De viering vangt aan met een kruisteken, door allen samen gemaakt en langzaam getrokken over ons hele lichaam: van hoofd tot hart en van schouder tot schou-der. We stellen ons helemaal – geest, hart, ziel en lichaam – onder het teken van het kruis en we wijden ons toe aan de Vader, de Zoon en de heilige Geest. In deze ruimte worden wij een WIJ die plaats nemen tegenover een GIJ! En we beklemto-nen dit met een ‘Amen’, waarbij je eigenlijk aangeeft: ik doe mee, ik gooi me erin! Je beslist om er aan mee te doen en te ervaren wat dit aan je doet. Liturgie heeft het karakter van een ‘spel’: iedereen die meespeelt, stapt mee in de regels van het spel. Meedoen aan het spel veronderstelt dus dat je de beslissing hebt genomen om je te houden aan de regels die er gelden.
Nadat de priester ons de ‘genade van Christus, de liefde van God en de gemeen-schap van de heilige Geest’ heeft toegezegd, antwoorden wij: ‘En met uw geest’. Dit betekent dat we de priester herkennen als drager van de Geest. Hij is geen animator, geen gewone leider, hij is de Christus die zich met doek heeft omgord, om in ons midden voor te gaan en ons te dienen, zoals Jezus heeft gedaan op het laatste avondmaal. ‘En met uw geest’ is een erkenning en aanmoediging. Ook om die reden staan we recht bij de processie, want we begroeten Christus zelf die binnenkomt.
Zo is de toon gezet van bij de aanvang van de viering: het gaat hier niet om een onderonsje, een gewoon ‘overleg’: het gaat om de dialoog in liefde tussen God en mens die langzaam op gang komt, maar duidelijk is ingezet: God komt tot ons om ons tot Hem te brengen!
‘Broeders en zusters, belijden wij onze zonden, bekeren wij ons tot God om de heilige eucharistie goed te kunnen vieren’. ‘Goed’ te kunnen vieren, d.w.z. dat je ze ook ‘slecht’ kan vieren. Om de eucharistie goed te kunnen vieren is het nodig om te beseffen dat we van nature niet thuis horen op die heilige plaats. We zijn immers allen onderhevig aan de zonde (d.w.z. ‘wat niet God is’), de slang van Ge-nesis leeft in elk van ons. De liturgie als liefdesdialoog tussen God en mens start vanuit de waarheid: wij zijn zondig en God is heilig. In de waarheid staan is de grondhouding van het hele christelijke leven. Maar het is belangrijk om dit (aan-sluitend) belijden van zonden in een juist perspectief te zien: door je zonden te belijden zeg je NIET dat je een slechte mens bent: je erkent gewoon dat je een mens bent, want ‘zondaar’ d.w.z. niet heilig.
De bede om ontferming (‘Heer ontferm U’) zet de mens en God in de juiste ver-houding tot elkaar. We blijven daar zitten zoals we zijn, niet als ‘heilige boontjes’. God kent ons en weet wie we zijn en blijven, maar God ziet ons graag zoals we zijn.
Plots slaat de boetestemming (boeten = netten herstellen, horizontaal én verti-caal) om in uitbundige vreugde, het Gloria. Het functioneert als een verzoenings-lied. Het zingt van de toenadering tussen hemel en aarde (‘in de hoge…op aarde’).
Het openingsgebed sluit deze fase van kennismaking af: het vat samen. De oude naam van het openingsgebed ‘collecte’ betekent ‘verzamel-gebed’. Om te vorde-ren op de weg van de liefdesdialoog moeten we tot eenheid gebracht worden in ons binnenste. Maar het is ook op een andere wijze ‘verzamel-gebed’: de priester bundelt al de verspreide gebedsintenties van de gelovigen, om er één kerkelijk gebed van te maken tot de Vader, door de Zoon en in de heilige Geest.
Na de wederzijdse kennismaking volgt de confrontatie of het vis-à-vis. Het is een stap verder om in de waarheid te gaan staan. God laat zich kennen in de bijbel en de mens luistert. De woorddienst van de mis is opgebouwd als een dialoog: God spreekt altijd eerst. Wij zijn een openbaringsgodsdienst, wat wil zeggen dat we geloven dat God zich heeft ‘getoond’, geopenbaard aan de mens. Doorheen de geschiedenis met zijn volk en in het bijzonder in Jezus, de Christus. De teksten die worden voorgelezen worden beschouwd als vindplaats van deze godsopenbaring. Het volk herkent er zijn God in. Net daarom beklemtoont de lector na elke lezing: ‘Woord van de Heer’. Het was God zelf die tot ons sprak! Waarop wij dankbaar antwoorden: ‘Wij danken God’, want we zijn blij dat Hij zich tot ons wil richten. Het is een beetje zoals wanneer we bezoek hebben ontvangen in het ziekenhuis na een operatief ingrijpen: ‘bedankt om te komen’!
Na de eerste lezing antwoorden wij met een psalm. De psalm is niet zomaar een liedje tussendoor, een ‘interludium’, m.a.w. géén tussenzang. Het is integendeel een ANTWOORDzang. De psalmen zijn de gebeden van het volk van God. Hun gamma is volledig: ze juichen, klagen, loven, danken, smeken en schreien… Het zijn allen mogelijke antwoorden die passen op welk spreken van God ook. Ze zijn op het spreken van God afgestemd, daarom dat we ze gebruiken om datgene dat we hoorden te beamen. En we doen dit heel vaak zingend, wat op zich heel mooi is op voorwaarde dat het een SAMENzang is. Immers, we willen ons als gemeen-schap aansluiten bij het woord dat we zonet mochten beluisteren.
Alvorens we het evangelie beluisteren wordt er eerst vooraf gezongen: een al-leluia of een evangelievers. We staan recht en zingen, want Jezus zelf wordt sa-cramenteel door middel van het evangelieboek binnengedragen. Als Sinterklaas op 6 december een klas binnenkomt, sta je toch ook recht en zingt: hoeveel te meer als Jezus zelf binnenkomt! Het is zoals je schoonste servies bovenhalen als je belangrijke gasten hebt: je kijkt er reikhalzend naar uit! Het evangelie is dus niet zomaar een derde lezing. Het betreft hier geen dode tekst, maar wel een levende persoon: de Christus. Als het evangelie in de liturgie wordt voorgelezen, wordt er niet enkel een boodschap gebracht of een stuk leer: de Heer zelf spreekt tot zijn kerk. In tegenstelling met de andere lezingen staan we nu recht om iemand tege-moet te gaan. We dragen licht en wierook aan, de antieke tekenen van verwelko-ming van een hoge gast. Wij zeggen na de lezing niet in de derde persoon: God zij dank. Maar wel ‘Lof zij U, Christus’: we spreken Hem rechtstreeks aan, Hij is er dus. En het mag zelfs zingend: ‘U komt de lof toe…’: we danken God dat Hij zich aan ons waagt.
Daarbij houdt de diaken of priester het evangelieboek omhoog: hij plaatst zich onder het evangelie, onder het woord van de Heer. Het is niet de bedoeling om in de homilie zijn persoonlijk woordje te komen doen, maar wel om het woord van God te verkondigen.

Na de homilie – waarin de priester zich niet in de eerste plaats richt op ons ver-stand, maar wel op ons hart – klinkt de geloofsbelijdenis: ons clublied! Het is zoals een clublied van een voetbalclub: het verbindt ons als gemeenschap. Door het te zingen, doen we mee. Daarom dat we hier een vaste formule voor hebben en geen variatie-teksten gebruiken: hier hoort het volle en gave geloof van de hele kerk thuis, uitgedrukt in het hele Credo van de kerk. Natuurlijk overschrijdt dit langs alle kanten ons gebrekkig individueel geloof, wat op zich geen probleem hoeft te zijn. We zijn allen (hopelijk) op weg naar de heiligheid, maar we zijn er absoluut nog niet… Jullie kennen allemaal het clublied van Liverpool: ‘You’ll never walk alone’. Dat zingen of spreken we uit. We mogen ons aan God toevertrouwen en geloven dat we er niet alleen voor staan.
De ervaring van de liefdesrelatie tussen God en volk brengt uiteindelijk het volk ertoe voor te leggen aan God wat hen aan het hart ligt. Dit gebeurt in de voorbe-den. De gemeenschap beperkt zich dus niet alleen tot loven en danken. Ze smeekt ook, maar deze smekingen zijn geen ontboezemingen van privé-verlangens. Het dialogale gebeuren van de woorddienst verloopt steeds tussen God en volk. Wat verwoord wordt, draagt een duidelijk gemeenschapskarakter, wat natuurlijk niet betekent dat individuele intenties gebannen moeten worden: ze zijn aanwezig op de achtergrond.
De offerande biedt zich hierna aan als een ‘scharniermoment’: alles wisselt. Men verlaat de lezenaar en de zetel van de celebrant en gaat naar het altaar. Men brengt in stoet de offergaven – tekenend voor de offerbereidheid van ons hart. Die munt in het mandje is een symbool van onszelf. In wezen hebben wij aan God niets te bieden dan onszelf. Zijn ook wij bereid om onze talenten en ‘spirit’ te ge-ven?
De priester neemt de leiding van het gebeuren, de gemeenschap beaamt. Ook de hele dialogale sfeer van de woorddienst maakt plaats voor een intense gebeds-sfeer: de ogen worden uit de kring weggericht naar omhoog en het hart verlaat de beslommeringen. Straks wordt er alleen nog gebeden en naar God gekeken.
Het eucharistisch hooggebed is het hart van de eucharistie. Men noemt het hooggebed, want de kerk heeft er geen groter nog belangrijker dan dat. Het is een puur gebed dat niet meer wordt onderbroken. Het richt zich helemaal en uitslui-tend tot God, zelfs niet tot de aanwezige mensen. De priester kijkt niet meer rond in de kring: hij kijkt naar God en spreekt met Hem alleen. Verklaart dat niet waar-om veel mensen het nu plots moeilijk krijgen om te blijven volgen? Er valt nog weinig bij te leren, er is niets meer te doen, heel de activiteit heeft zich terugge-trokken in de kamer van het hart. Voor doe-grage mensen zoals wij is dit een las-tig moment. Het hart moet dus mee zijn als men wil binnen treden in dit deel van de mis: van hart tot hart!
Waar we tot dusver ons al beperkt hebben tot de ‘essentie’ – over de liturgie van de eucharistie is immers zo véél meer te vertellen -, gaat dit helemaal niet meer op voor het eucharistisch hooggebed. Dit is zo rijk aan taal en symboliek, dat het onmogelijk is om dit in ons (korte) tijdsbestek helemaal uit de doeken te doen. We beperken ons dus tot enkele ideeën:
– ‘Bid, broeders en zusters dat mijn en uw offer aanvaard kan worden…’: in de tafeldienst worden brood en wijn aangebracht als symbool van de gave van Christus aan ons. Maar wat is ‘mijn offer’? In brood en wijn zit ook iets van onszelf, het is het werk van onze handen. M.a.w. het is een wisselwerking tus-sen ontvangen en geven: de cadeaus langs beiden kanten worden uitgewis-seld. Maar het offer van Jezus is een onvergelijkbaar geschenk: het enige dat wij kunnen doen is toekijken hoe deze genade ons te beurt valt en daarvoor dankbaar zijn. Ons offer is vooral een offer van lof en dank.
– In het hart van het hooggebed staat het verhaal van het laatste avondmaal, de instelling van de eucharistie. Deze gedachtenis noemt men ‘memoriaal’. Dat betekent: het is niet voorbij, het duurt tot op heden voort en gebeurt in zekere zin nu. Als de priester brood in handen neemt, de ogen opslaat, spreekt, het brood breekt en uitdeelt, doet de Christus dit voort in hem: van-daag!
– ‘Doe dit om mij te gedenken’: als zijn leerlingen samenkomen om brood te breken en wijn te delen, gedenken zij het offer dat Jezus heeft gebracht en dat Jezus is. En dit gedenken doet een nieuwe realiteit ontstaan: Hij is in hun mid-den.

Het bidden maakt nu plaats voor de symbolische gebaren. Op een gebed bij het begin (het Onze Vader) en op het einde (slotgebed) na, hebben de gebaren de overhand. Dat hoort ook zo: de vereniging voltrekt zich in de liefde, niet met woorden, maar met daden: de vredewens, het breken van het brood en de com-munie.
– vredewens: Welke vrede? Geen louter sentiment, geen stukje beleefdheid, ook geen krampachtige inspanning om zelf vrede te stichten op eigen krachten. Deze vrede heeft haar bron in Christus, Hij is onze vrede. Daarom is de vredeswens geen onderonsje in het schip van de kerk. De vrede ver-trekt van het altaar en van de priester. Het is immers niet onze vrede, maar Gods vrede die éénheid brengt.
– het breken van het brood: opnieuw een hoogtepunt in de eucharistie, wel-licht het meest symbolische gebaar. Het plechtig breken maakt van de eu-charistie een sacrale maaltijd, onderscheiden van alle andere. De Christus die we tot ons nemen is ‘de Dienaar, gebroken om onze zonden’. Dan kun-nen we niet anders dan denken aan het ‘paaslam dat voor ons is geslacht’: ‘zie het Lam Gods dat wegneemt de zonden der wereld…’
– de communie: de communie zou moeten verlopen in de diepste eerbied en ingetogenheid. Dit is geen optocht maar een ingetogen processie. Hier past alleen de stilte, want het is het uur van de liefde. En die zwijgt als ze voldra-gen is.
Tot slot breekt de eucharistieviering open naar buiten: ze wordt missionair. God gaat zegenen en zenden. Tot op dit ogenblik was er niet veel sprake van ‘doen’, wel van luisteren en bidden. Maar nu breekt het los: ‘Ga in vrede heen…’ Inder-daad in het christendom is de contemplatie de bron van de actie, het bidden de basis van de evangelisatie, de cultus loopt uit op de praxis. We hebben weer vol-doende spirituele energie opgeladen om er een week tegen te kunnen en werk te maken van Gods Rijk.